Een kompas is een belangrijk instrument die je tijdens een speurtocht of hike kan gebruiken. Er zijn een aantal dingen die je op elk kompas kan vinden:
Je hebt een kaart waarop het beginpunt (A) en het eindpunt (B) staat. Leg je kompas langs de twee punten. Let hierbij op dat de onderkant van het kompas (de kant met het touwtje) bij het vertrekpunt ligt, en de bovenkant bij het eindpunt. Dit geeft de richting aan.
Draai vervolgens de kompasring zodat de noord-zuid lijnen op de kompasring in dezelfde richting wijzen als de noord-zuid lijnen op de kaart. Het noorden van de kompasroos wijs dan naar het kaartnoorden. Bij het afleespunt kun je de richting van A naar B aflezen.
Stel de richting die je van te voren hebt opgekregen in op het kompas. Dit doe je door de kompasring te draaien tot het juiste aantal graden bij het afleespunt staat. Hang vervolgens het koordje van het kompas om je nek. Hou het kompas zo, dat het koordje strak komt te staan. Draai je lichaam net zo lang rond, totdat de noordkant van de kompasnaald precies naar het noorden van de kompasroos wijst. Om dit nauwkeurig te kunnen doen kan je het spiegeltje onder je kompas gebruiken. Op de foto zie je de noordkant van de naald precies tussen de twee streepjes van de kompasring vallen.
Nu wijst de bovenkant precies de kant op waar je heen moet!
Wanneer je juist wilt weten in welke richting punt B ligt, dan schiet je vanuit je positie de richting naar punt B. Doe de kompas om je nek en houdt het koordje strak. Kijk over het kompas heen naar punt B. Draai de kompasring nu zodat de kompasnaald precies evenwijdig loopt aan de noordlijnen op je kompasring. Gebruik voor de nauwkeurigheid weer het spiegeltje van het kompas. Vervolgens kun je de richting van punt B aflezen bij het afleespunt.
Deze handgreep is de omgekeerde van de eerste handgreep. Je wilt een richting van een punt (punt B) overbrengen of 'uitzetten' op de kaart. Zodat je gemakkelijk met de kaart in de hand er naar toe kan lopen. Dit is voornamelijk handig als er een opstakel in de weg ligt (bv. een rivier)
Schiet als eerste de richting van punt B zoals je bij 3 geleerd hebt en laat je kompas op deze richting ingesteld staan.
Leg de kaart nu voor je en zoek het punt op waar je je nu bevindt (A). Leg het kompas met een van de lange kanten tegen punt A op de kaart aan. Draai het kompas (niet de ring!), zodat de noord-zuid lijnen op de kompasring in dezelfde richting wijzen als denoord-zuid lijnen op de kaart. De bovenkant van het kompas, wijst de richting van punt B aan. Wanneer je ook de afstand weet, kun je met behulp van de schaal berekenen hoeveel centimeter dat op de kaart is. Nu kun je makkelijk met de kaart in de hand naar punt B lopen.
Je staat voor een obstakel (A) waarachter je einddoel (B) ligt. Draai het kompas (niet de ring!), zodat de naald een richting daar precies 45* westelijk daarvan aanwijst. Deze koers volg je totdat je het obstakel helemaal links van je hebt. Hierbij meet je de afstand door b.v. het aantal stappen te tellen. Vervolgens laat je de naald weer op het noorden inspelen en volg je de oorspronkelijke koers totdat je voorbij het obstakel bent. Nu draai je opnieuw het hele kompas, zodat de naald een richting daar precies 45* oostelijk daarvan aanwijst. Tenslotte loop je de afstand die je opgemeten hebt in die richting. Je bent nu op punt B. Als je dit nauwkeurig hebt gedaan, dan ligt punt B in het verlengde van punt A.
Iets waar je rekening mee moet houden is dat een kompas met magnetisme werkt. Dat betekent dat als je met een kompas te dicht in de buurt van metaal of een andere magnetische bron komt het kompas af gaat wijken. Als je dan bezig bent met het bepalen van je richting zou je wel eens op een heel andere plaats uit kunnen komen als eigenlijk de bedoeling was. Houd het kompas dus niet te dicht bij bv. een metalen-horloge of grote gesp van een broeksriem. Op de fiets en in de auto zal een kompas door al dat metaal helemaal snel een afwijking vertonen.